...

Cydonia Barocca | Muziekfestival Gent 2024

Cydonia Barocca
Muziekfestival
Cydonia Barocca
Muziek
festival
editie 2
- viola d’amore -
19-20-21 mei 2018

Over

Programma

Artiesten

Media

De Altviool

De altviool is de minst opvallende en dus ook zowel historisch als muzikaal de minst bekende van de familie van de viola da braccio, de strikinstrumenten die op de arm gehouden worden (in tegenstelling met da braccio en da spalla). Lang had dit instrument geen echt zelfstandig bestaan, maar een duidelijke functie tussen de twee belangrijke pilaren: de bovenste lijn, vaak de melodische drager, en de onderste lijn, nodig voor het harmonische fundament. Het gevolg is dat we tot in de 19de eeuw nauwelijks kunnen spreken van een gestandaardiseerd instrument: 4 snaren, dat wel (normaal gezien, want er zijn tal van exotische varianten), en groter dan een viool en kleiner dan een cello, dat ook. Maar voor de rest: ontelbare verschillen in vorm en vooral in grootte.

De generatie van Bach, Telemann en Graupner was min of meer de eerste die aan de altviool andere kwaliteiten toekende dan een onopvallende middenpositie. Plots bleken de warmere klank en de bijna identieke technische mogelijkheden in vergelijking met de viool compositorisch wel wat mogelijkheden te bieden. En zo krijgen we een bescheiden repertoire van werken waarin de altviool een prominente rol vervult als solist, alleen of samen met andere strijk- of blaasinstrumenten, of als meer opvallende midden- en tegenstem. We zouden hier gerust de term ontvoogding kunnen gebruiken, of een soort volwassenwording.

Vaak verbonden aan pastorale, melancholische of liefdevolle emotie krijgen we de altviool te horen in cantates, concerti, suites en kamermuziek, zonder dat echter de normale functie als middenstem van het strijkersensemble of -kwartet daarbij verdwijnt. Want na een dipje in de klassieke periode, waarbij de functie van de altviool soms weer dreigt te verworden tot armzalige robotmatige begeleiding (vandaar alle altvioolmoppen!!) zal de ontwikkeling van het strijkkwartet er voor zorgen dat de vier stemmen uiteindelijk met elkaar een evenwicht vormen.

Maar in de 17de en 18de eeuw zien we niet alleen die geleidelijke persoonlijke groei van de altviool, maar andere varianten krijgen ook hun deel in de meer concertante en zelfstandige schrijfwijze: de viola d’amore, de violetta, de viola da spalla, de viola pomposa, de viola marina, etc.

Viola d’amore: een persoonlijk liefdesverhaal

door Arwen Bouw

De toevoeging "d’amore" wordt bij instrumenten genoemd die lager, zachter, en daardoor lieflijker klinken dan hun familieleden. Het is niet zeker of "d’amore" bij de viola "de viool van de liefde" of juist "de viool van de Moren" betekent, het laatste vanwege zijn ietwat exotisch uiterlijk (de gevlamde vorm van de f-gaten wordt wel met het vlammende zwaard vergeleken, een symbool dat geassocieerd wordt met de Islam). De viola d’amore lijkt uiterlijk het meest op de viola da gamba, maar heeft een wisselend aantal snaren die in een onnoemelijk aantal stemmingen kunnen staan. Het instrument komt voor in afmetingen variërend van vioolgrootte tot en met de lengte van een tenorviool. De meeste instrumenten zijn uitgerust met metalen sympathische snaren, extra snaren die onder de toets doorlopen en meeklinken wanneer de speelsnaren (meestal van darm) worden aangestreken. De vroege vorm van de viola d’amore had deze resonanssnaren nog niet, er werden speelsnaren opgezet van messing, zilver of staal. Dit leverde, volgens schrijvers uit de 17e eeuw, een zilverige, lieflijke klank op. Dit type instrument heeft in de 18e eeuw nog lang bestaan naast het bekende type mét resonanssnaren. Eind 18e eeuw, in de klassieke tijd, ontstond er uit deze twee instrumenten een min of meer gestandaardiseerde vorm met zeven snaren en met één stemming. Daarna raakte het instrument een tijdje uit de mode, alhoewel het nooit echt verdween. Eind 19e eeuw kwam een grotere belangstelling voor oude muziek en werd het barokke repertoire en instrumentarium (en daarmee ook de viola d’amore) langzamerhand herontdekt.

Ik was al lange tijd zeer harpgeïntrigeerd door de viola d’amore, die ik kende van spelers die het instrument rond Passietijd uit de koffer haalden, om "Betrachte, meine Seel’ en "Erwäge" uit Bachs Johannespassion te begeleiden. Maar ik raakte ook nieuwsgierig naar de klank van die vroegere, met metaal besnaarde instrumenten, zeker omdat ik als violist op kale darmsnaren speel (óók de laagste snaar) en graag het verschil in besnaring en klank wilde ervaren.

Vol goede moed zijn vioolbouwer Dirk Jacob Hamoen en ik toen begonnen ons in te lezen. De hulp van viola d’amore-deskundige Kai Köpp kwam daarbij zeer van pas. Hij heeft mij gewezen op de nog bestaande instrumenten zonder resonanssnaren, en zijn artikelen over dit onderwerp zijn zeer de moeite waard voor iedereen die zich wil verdiepen in deze vroegbarokke instrumenten. Met name een artikel over de instrumentenbouwer Tielke (1641-1719) is een aanrader, er is namelijk weinig bekend over het gebruik van 17e eeuwse viola d’amores. In zijn artikel " Die Viola d’amore ohne Resonanzsaiten und ihre Verwendung in Bachs Werken" gaat Kai Köpp in op 18e-eeuwse instrumenten met 6 of 7 snaren. Verder schrijft hij over het gebruik en de verspreiding van deze instrumenten. Hij gaat er daarbij van uit dat juist in het werkgebied van Bach deze instrumenten veelvuldig voorkwamen. Dat maakte mij nóg nieuwsgieriger naar de klank. Messing speelsnaren bij Bach! Op de website van Thomas Georgi, www.violadamore.com, is onder “wire strings” een samenvatting te lezen van Köpp’s artikelen, er is bijvoorbeeld een helder overzicht van de kenmerken van dit type viola d’amore te vinden Het resultaat is een zessnarig instrument, met een corpuslengte van 40,5 cm en een mensuurlengte van 37,5 cm, dus wat de grootte betreft vergelijkbaar met een altviool..

DE BESNARING.

We hadden weinig historische voorbeelden van de besnaring. Behalve de uitspraken en omschrijvingen van zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijvers zijn er een paar schilderijen waarop snaren en de bevestiging van de snaren van dichtbij te zien zijn. Ook zijn er een paar instrumenten in musea die haakjes aan het staartstuk hebben..

Het “haakjes” systeem wijst op het gebruik van metalen snaren, de snaren werden met een lusje aan het haakje bevestigd. Over het materiaal van de snaren schrijven Kai Köpp en Thomas Georgi “It might be useful to point out that modern “steel strings” are not the correct material because they have entirely different characteristics from historical harpsichord strings made of brass and iron. The modern chrome steel string optimizes flexability and strength whereas the historical wire strings are stiff and rather breakable.” .

Na veel experimenten met clavecimbelsnaren in allerlei diktes en legeringen op een zelfgemaakt hexachord-plankje (een monochord waar in plaats van één, zes snaren op konden worden bevestigd), hebben we een set messing snaren gevonden die werkt op mijn instrument in de stemming die ik op dit moment gebruik. De bovenste drie snaren spreken makkelijk aan en klinken resonant. De messing snaren geven inderdaad die zilverachtige klankkleur weer, waarover zo lovend geschreven werd. Voor de onderste snaren bleken dikkere messing snaren moeilijk aan te spreken en een doffer geluid te geven. Omwikkeling bood hier een oplossing: de onderste drie snaren hebben nu een zacht ijzeren kern en zijn omwikkeld met koper. In vergelijking met darmsnaren, zelfs de dikke kale darmsnaren die ik gewend ben, zijn die onderste snaren bij het spelen lastiger in beweging te krijgen. Ook hebben de omwikkelde metalen snaren een wat eenvormigere klank vergeleken met darmsnaren, die in die ligging meer klankmogelijkheden hebben, en op een heel andere manier moeilijk te controleren zijn. De metalen snaren vergen van mij in ieder geval een aangepaste streektechniek. De metalen besnaring levert de resonante klank op die kenmerkend is voor de viola d’amore. Volgens Kai Köpp is het type geluid niet wezenlijk anders dan het geluid van een instrument met darmbesnaring en metalen resonanssnaren. In mijn ervaring tot dusver kan ik dit onderbouwen, want in de eerste instantie is de vorm van de klankkast meer klankbepalend dan de besnaring. Mijn enige aanmerking is dat een metalen besnaring in mijn oren kernachtiger en grondtoniger, maar ook wat minder plooibaar klinkt dan met darmsnaren. .

STEMMING EN VERSTEMMING.

“De viola d’Amor lyd veele Verstemming”, schrijft Leopold Mozart in zijn “Grondig Onderwijs in het Behandelen der Viool” (1756). De verstemming, of ontstemming, in muzikale terminologie bekend onder de naam Scordatura (Accordatura is het tegendeel, en betekent “stemming” of “overeenkomst”) werd toegepast om een bepaald karakter aan een muziekstuk te verlenen. “Een onnoemelijk aantal stemmingen”, zoals in het begin van dit verhaal vermeld, lijkt overdreven, maar is het niet. Veelal werd het instrument gestemd in de toonsoort van het te spelen stuk. Soms is de (ver)stemming gegeven, maar meestal moet deze gereconstrueerd worden uit het stuk zelf. Michael en Dorothea Jappe hebben groot werk verricht in hun “Viola d’Amore Bibliographie”, zij hebben in een stuk of 250 werken uit de 17e en 18e eeuw ongeveer 40 stemmingen én hun transposities uitgeplozen. In aparte hoofdstukken schrijven zij ook nog over stemmingen bij Attilio Ariosti (die naast een groot aantal composities een studiewerk speciaal voor de viola d’amore schreef - vanzelfsprekend elke “Lezione” in een andere stemming), J.S. Bach (waarover qua viola d’amore vrij weinig bekend is) en Graupner (die in Darmstadt een aantal musici aantrok die ook voor de viola d’amore schreven). Voor het type instrument dat ik heb laten maken komt een kwartenstemming het meest in aanmerking. Deze stemming wordt in de 18e eeuw beschreven als “de nieuwe stemming uit Italië”, die in Duitsland de 17e eeuwse akkoordstemming verving en het spelen in meer toonsoorten mogelijk maakte, zonder het instrument nog verder te hoeven verstemmen. Deze stemming lijkt het meest op een viola da gamba-stemming. Maar welke stemming is nu geschikt voor Bachs “Tritt auf die Glaubensbahn”? (BWV 152). De schrijvers over dit onderwerp komen allemaal met een andere oplossing. Het is Bachs enige werk waar de viola d’amore in het altvioolregister gaat, de andere werken hebben een hogere ligging, en zijn kennelijk voor een kleiner instrument geschreven. [ ... ]. Dit alles zegt veel over de uitvoeringspraktijk, en over de flexibiliteit van de vroegere spelers, die waarschijnlijk geen moeite hadden de ene of de andere stemming te gebruiken, net zoals ze geen moeite hadden met wisselende toonhoogtes of sleutels. Verder onderzoek blijft dus steeds aanbevolen! .

Uit de Vioolmethode van Leopold Mozart (1756)