Muziekhistorici beschouwen de dulciaan over het algemeen als de voorloper van de moderne fagot, aangezien de twee instrumenten veel kenmerken delen: een dubbel riet bevestigd aan een metalen kromming, schuin geboorde toongaten en een kegelvormige boring die zichzelf terugbuigt. De oorsprong van de dulciaan is onduidelijk, maar tegen het midden van de 16e eeuw was het beschikbaar in wel acht verschillende maten, van sopraan tot grote bas. Een volledig consort van dulcians was zeldzaam; de voornaamste functie lijkt te zijn geweest om de bas te voorzien in het typische blaasorkest van die tijd, ofwel luid (schalmeien) of zacht (blokfluiten), wat wijst op een opmerkelijk vermogen om de dynamiek aan te passen aan de behoefte. Anders was de dulciaantechniek nogal primitief, met acht vingeropeningen en twee toetsen, wat aangeeft dat het slechts in een beperkt aantal toonsoorten kon spelen.
Indirect bewijs geeft aan dat de barokfagot een nieuw uitgevonden instrument was, eerder dan een eenvoudige aanpassing van de oude dulciaan. De dulciaan werd niet onmiddellijk vervangen, maar bleef tot ver in de 18e eeuw gebruikt worden door Bach en anderen; en vermoedelijk om redenen van uitwisselbaarheid gaat het repertoire uit deze tijd zeer waarschijnlijk niet verder dan het kleinere bereik van de dulciaan. De man die waarschijnlijk verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van de echte fagot was Martin Hotteterre (overleden in 1712), die mogelijk ook de driedelige flûte traversière (dwarsfluit) en de hautbois (barokhobo) heeft uitgevonden. Sommige historici geloven dat Hotteterre rond de jaren 1650 de fagot bedacht in vier secties (bel, basgedeelte, voet en vleugelgedeelte), een indeling die meer nauwkeurigheid bij het machinaal bewerken van de boring mogelijk maakte in vergelijking met de een-delige dulciaan. Hij breidde ook het bereik uit tot B♭ door twee toetsen toe te voegen. Een alternatieve opvatting houdt in dat Hotteterre een van de verschillende ambachtslieden was die betrokken waren bij de ontwikkeling van de vroege fagot. Deze zouden mogelijk andere leden van de familie Hotteterre kunnen omvatten, evenals andere Franse makers die rond dezelfde tijd actief waren.[12] Geen originele Franse fagot uit deze periode is bewaard gebleven, maar als dat het geval was, zou het waarschijnlijk lijken op de vroegst bestaande fagotten van Johann Christoph Denner en Richard Haka uit de jaren 1680. Ergens rond 1700 werd een vierde toets (G♯) toegevoegd, en het was voor dit type instrument dat componisten zoals Antonio Vivaldi, Bach en Georg Philipp Telemann hun veeleisende muziek schreven. Een vijfde toets, voor de lage E♭, werd toegevoegd in de eerste helft van de 18e eeuw. Opmerkelijke makers van de barokfagot met 4 en 5 toetsen zijn onder andere J.H. Eichentopf (ongeveer 1678–1769), J. Poerschmann (1680–1757), Thomas Stanesby, Jr. (1668–1734), G.H. Scherer (1703–1778) en Prudent Thieriot (1732–1786).